Trekken of blijven

Deel 47, november 2012

Als je als trekvogel je leefgebied verlaat, doe je dat omdat het vinden van voldoende voedsel moeilijk zal gaan worden in de winterperiode ter plaatse.

Een trekvogel doet dat instinctief, zullen we maar zeggen, want ik geloof er niks van dat ze het aan elkaar door vertellen in de trant van: “Zullen we maar eens weer met z’n allen naar het zuiden vliegen?”of “Kom op, we gaan, wie gaat er mee?”

Als ze dan eenmaal vertrekken naar betere voedselgebieden komt het probleem: waar naar toe en langs welke weg.

Onderzoek heeft in de loop der jaren al wel aangetoond, dat veel vogelsoorten er een eigen trekroute op na houden en ik vind het geweldig knap dat bijvoorbeeld jonge zwaluwen vertrekken als hun ouders al weg zijn.

Hoe weten ze dat ze niet naar het noorden moeten en ook niet hier en daar linksaf?

Al of niet aangeleerd dus, maar waarschijnlijk ook voor een zeer groot deel instinctief.

Nu sla ik gewoon maar even een stuk over, want zoals gezegd, er zijn veel variaties in trekgedrag.

Als wij, gewone mensen, heel vroeger een trektocht moesten gaan organiseren, dan oriënteerden wij ons op de stand van de zon, de maan en de sterren en het kompas.

Later ging dat wat eenvoudiger, tenminste over de wegen, dan volgde men simpelweg de geplaatste borden en wegwijzers (de naam geeft het aan).

Wanneer je die route al eens had afgelegd, dan zou het ook kunnen dat je wist waar je langs moest via punten van herkenning.

Pas veel later kwam er een commercieel gps-systeem op de markt, een apparaat dat aan de hand van opgevangen signalen van drie verschillende ruimtesatellieten precies aangeeft waar je bent.

Als er dan ook nog eens een vernuftig kaartensysteem in het kastje is verwerkt, maakt dat het volgen van de juiste route wel heel erg gemakkelijk.

Wat mij in het bijzonder intrigeert is hoe de trekvogels zich in hun winterkwartier gaan thuis voelen, want hoe werkt dan hun oriëntatie, is het bekend terrein of onbekend gebied?

Ik weet het niet exact, maar wat doe je als mens om je thuis te voelen wanneer je in een compleet onbekend stad bent aanbeland?

Je gaat bekende zaken opzoeken, dingen die voelen ongeveer als thuis, zoals straten, pleinen, grote gebouwen, waterpartijen, plantsoenen, om een zekere veiligheid terug te vinden.

Het is dan wel niet zo als thuis, maar het lijkt er op. (zoiets)

Ik kan me dan ook best voorstellen, dat het gebouw, met aan de gevel het verlichte reklamebord van een bekend biermerk (zo eentje hangt er thuis boven de dorpskroeg ook) een prettig thuisgevoel geeft.

Trekvogels hebben volgens mij helemaal niets met dergelijke herkenningspunten om zich uiteindelijk gedurende het winterseizoen ergens thuis te voelen.

Die moeten vast van andere zaken uitgaan.

Grotere trekvogels, als de ganzen, zullen in hun overwinteringgebieden wel dolblij zijn, als ze de grazige groene velden weer hebben teruggevonden, want die komen elk jaar weer in dezelfde gebieden terug.

Kleinere trekvogelsoorten, afkomstig van het oosten en noorden van Europa, vliegen soms tegen problemen aan, die er hun land van herkomst meestal niet zijn.

Hoe weet je als jonge houtsnip, (maar ook oudere vogels) op trek naar het warmere zuiden, dat je niet door de gaten van die enorme steenmassa’s heen kunt vliegen, omdat er glas voor zit.

Vogels uit de verre wouden kennen helemaal geen glas, daar zit niets tussen de bomen!

Hoe voelen trekvogels zich dan op hun gemak in een compleet andere situatie dan thuis?

Zullen ze zich ook oriënteren op herkenningspunten of ligt het anders?

Ik denk dat laatste, trekvogels zullen zich op hun verblijfplaats, duizenden kilometers verwijderd van hun zomerresidentie, vooral bezig houden met de basisbehoeften als voedsel, beschutting en veiligheid.

Een “vreemde vogel” zal op de tijdelijke winterwoonplaats vliegensvlug weer een aantal herkenningspunten creëren, waarbij en waardoor het bijna net zo zal voelen als thuis.

Dat is ook wel nodig, want als je een half jaar lang in een heel ander gebied moet bivakkeren moet je het wel comfortabel voor jezelf maken.

Bovendien moet een trekvogel in het winterverblijf voldoende mondvoorraad te pakken zien te krijgen om sterk genoeg de terugreis naar het zomerverblijf te kunnen maken en ook nog meer dan voldoende in conditie zijn om voor nageslacht te kunnen zorgen.

Dat trekvogels soms behoorlijk balen en het maar moeilijk vinden om de comfortabele, veilige en voedzame omgeving te verlaten om een enorme en onzinnige terugreis van enkele duizenden kilometers te beginnen blijkt wel uit de steeds groter wordende populatie overzomerende watervogels, die langzaam veranderd zijn van “trekvogels” in “blijfvogels” met alle gevolgen van dien.

 

Bart Smit

NB. Veertjes is een regelmatige bijdrage op de website van Aviornis Nederland. De column geeft niet noodzakelijk de officiële mening van Aviornis weer.

Klik voor een vergroting
Roodhalsganzen in Bulgarije (2009), nabij hun overwinteringsgebied aan de Zwarte Zee.
Klik voor een vergroting
In uitzonderlijke gevallen helpen mensen bij het aanleren van een trekroute. Bijvoorbeeld om routes over illegaal jachtgebied te vermijden. Afbeelding afkomstig van de film Le Peuple Migrateur (Winged Migration).
Klik voor een vergroting
Ook kleine flamingo's zijn trekvogels die in enorme aantallen samenkomen om te broeden of om te foerageren.