Nostalgia

Deel 50, maart 2013

Iemand zei ooit eens: “Ik kan een boek schrijven over dingen die ik niet weet”, maar ik ga iets schrijven over iets wat ik wel weet.

Hoe kwam ik aan de liefde voor vogels? Ik heb geen flauw idee, omdat ik die liefde altijd al gehad heb, dat weet ik dan weer wel. Het zullen de genen van mijn voorvaderen wel geweest zijn die mij tot vogelliefhebber hebben gemaakt.
Al een mensenleven geleden, ik was toen een jaar of acht, kreeg ik op mijn verjaardag van mijn grootouders een vogelboekje: “Deel 13 der Serie Natuurwetenschappelijke Zakboeken, Vogels deel 1” en geschreven met sierlijke letters met mooie krullen staat op het eerste blad van dit boekje dat het voor mij bestemd was!
Het is een iets kleiner model dan een pocket, met hard kaft en voorzien van 96 mooie, gedrukte illustraties, naar natuurgetrouwe schilderijen van Walter Heubach, ( Duitse schilder 1865-1923) met tekst geschreven door Dr.A.K.Vink! Het naslagwerkje moet uitgegeven zijn rond 1950 van de vorige eeuw en de inleidende tekst is in deze tijd vermakelijk om te lezen.
Vroeger was niet alles beter, maar anders en de zienswijze van het in gevangenschap hebben en houden van wilde zangvogels was toen veel meer geaccepteerd dan tegenwoordig. Er staan uitgebreide tips in hoe je de zelf gevangen zangvogeltjes in leven moet houden, hoe je ze tam moet maken en wat je ze allemaal te eten moet geven. Een mooie volzin is: “Wil men vogels houden, dan schuwe men veel extra werk niet”. Maar ook deze tekst: “ De vogelwet heeft getracht allerlei nuttige en noodzakelijke maatregelen op dwingende wijze door te voeren, maar het toezicht hierop laat veel te wensen over. Onkunde viert nog hoogtij ”. Ook zo passend bij die tijd van vlak na de oorlog is het feit, dat de inleiding begint met een ode aan de schoonheid van het genieten van de zang van vogels.
De beginregels van dit fraaie boekje zijn een gedicht van Guido Gezelle:

  “Hebt gij geluisterd naar de merelaan,’s avonds als het duistert, als de sterren staan? Rijzen doet mijn hert naar de hemel dan, lijd ik pijn of smert, ’t leed verzacht ervan”.

In dit fraai geïllustreerde werkje (foto’s werden toen nog niet gebruikt) zijn slechts een beperkt aantal vogelsoorten te vinden (logisch, het is dan ook deel 1), zoals lijsterachtigen, bos-,en rietzangers, mezen, kwikstaarten, piepers en vinkachtigen. Deze gids moest mijn voorliefde voor de vogels helpen uitbreiden, zo zullen mijn grootouders toen wel hebben gedacht (of ze hadden eindelijk een passend kado voor die blaag). Ik wist al eerder veel van vogels, kende er al veel van naam, uiterlijk en geluid, maar het was toch mooi dat je nu verder kon.
Zo kon het gebeuren, dat ik op stap ging op een morgen in het vroege voorjaar naar een bosrijk plantsoen in de buurt. Het pas verworven vogelboekje in de achterzak van mijn ribfluwelen pofbroek ( het was immers een zakboekje!) met als doel “vogels spotten”, (maar die term bestond toen nog niet). Het was wel een eindje fietsen, maar dat had ik er graag voor over, want daar was naar mijn idee meer “natuur” te vinden dan in de achtertuin en de gedachte was tevens, dat er wel eens veel van de soorten uit dat mooi geïllustreerde gidsje aanwezig zouden kunnen zijn. De strategie was als volgt: vang een vogelgeluid op, lokaliseer dat, probeer de vogel te zien te krijgen en dan razendsnel bladeren door het meegebrachte gidsje uit de achterzak om te zien of het klopte wat je zag, of het vogeltje overeen kwam met de afbeelding. Telkens was het juist. De vogels die ik zag herkende ik ook wel zonder de plaatjes uit het boekje. De vogel was vaak een koolmees, pimpelmees of een merel en dan weer een vink, andere vogels zag je niet en dat was nogal wiedes, want hoe naïef kun je zijn als je net boven de tafel uit kunt kijken.
In het vroege voorjaar waren slechts de standvogels in het park te vinden en de andere vogels, die van die mooie plaatjes, moesten nog terugkomen uit de warmere streken. Pas later in het seizoen kon je misschien de braamsluiper, tjiftjaf, tapuit, fitis of ortolaan met de afbeeldingen gaan vergelijken.
Omdat in dit naslagwerk slechts een beperkt aantal vogels te vinden was, heb ik later van mijn zakgeld een meer uitgebreid boekwerkje gekocht met de dwingende titel: “Zien is Kennen”, net zo dwingend (of geruststellend) als de term “Voorkomen is beter dan genezen”en “Meten is Weten”. In dit “Zakdetermineerboek van alle in Nederland voorkomende vogels door Nol Binsbergen en Mr.D.Mooy met oorspronkelijke tekeningen naar de natuur door Rein Stuurman” staan uiteindelijk veel meer soorten en daar heb ik dan ook veel aan gehad.
Ik bezit de vijfde druk van 1953 en het is ook in dit werk weer bijzonder om te lezen hoe de situatie van sommige soorten in de tijd behoorlijk is veranderd en vroeger was het heus niet altijd beter, maar wel anders! Hoe anders is het nu, 60 jaar na uitgifte van dit boekwerkje, bijvoorbeeld gesteld met zo maar een soort als bijvoorbeeld de grauwe gans. Van deze vogelsoort is toen vastgelegd: “herfsttrek vanaf begin September en terugtrek van eind Maart tot eind April”, maar ook…. “enkelen overzomeren hier”. Ook staat er bij de grauwe gans genoemd: “In de winter van 1951-1952 werden in de Noordoostpolder meer dan duizend ganzen slachtoffer van roekeloos uitgestrooide muizetarwe”. Het staat er echt!

Hoe anders is het nu, vandaag de dag, met de giga hoeveelheden van de overzomerende ganzensoorten waaronder de grauwe gans. Toch wel anders, maar niet beter!

Bart Smit

NB. Veertjes is een regelmatige bijdrage op de website van Aviornis Nederland. De column geeft niet noodzakelijk de officiële mening van Aviornis weer.

Klik voor een vergroting
Patrijzen geschilderd door Walter Heubach
Klik voor een vergroting
Klik voor een vergroting