Biologische diversiteit

Deel 80, april 2016

In een iets verkorte vorm wordt het ook wel biodiversiteit genoemd en staat voor de graad van verscheidenheid aan levensvormen of anders gezegd: “soortenrijkdom”. 

Deze diversiteit wordt vaak gebruikt als indicator voor de gezondheid van een ecosysteem. Hoe meer soorten er in onze tuinen, parken, landbouwsystemen en natuurgebieden leven des te beter.

Nu is het mooie van een dergelijke vage uitdrukking dat je diversiteit kunt meten of monitoren. Alle natuurwetenschappers, elk in hun eigen vakgebied, kunnen regelmatige onderzoeken doen en de resultaten met voorgaande onderzoeken vergelijken. Aan de hand van de uitslagen van die verschillende onderzoeken op verschillende plaatsen kan zo in de loop der jaren de voor-, of achteruitgang van biodiversiteit worden vastgesteld.

Eeuwen geleden wisten adellijke families al dat je een goed terrein moest hebben om uitgezette wilde dieren te kunnen huisvesten ten behoeve van de jacht. Dergelijke gebieden moesten terdege verzorgd worden, om de dieren niets te kort te laten komen, zodat ze zich ook nog goed konden vermeerderen. Daardoor kwamen er weer meerdere dieren in het gebied en dat was weer goed voor de jacht. Eigenlijk een soort vicieuze cirkel, maar daar was wel over nagedacht en veel werkzaamheden in die gebieden leverde werkgelegenheid op voor diverse disciplines.

Een paar van die oorden in Nederland behoren nu nog steeds tot de mooiste natuurgebieden, zoals Nationaal park De Hoge Veluwe en de Kroondomeinen bij Paleis het Loo. In het park de Hoge Veluwe lopen nog nazaten van de ooit voor de jacht uitgezette moeflons en in de kroondomeinen wordt ook nog wel gejaagd op hele verre familieleden van de ooit uitgezette edelherten en wilde varkens.

Nederland kende dus een regiem van uitzetten van wilde dieren ten behoeve van de jacht en tot 1993 van de vorige eeuw werd met geen woord gerept over het massaal uitzetten van fazanten in diverse gebieden, want dat was gebruikelijk.

Door het geleidelijk afkalven van het maatschappelijk draagvlak voor de jacht werd ook het uitzetten van opgefokte fazanten als uiterst verderfelijk ervaren en dus in 1993 ten strengste verboden. Wat men toen niet had bedacht was het feit, dat daarna de biodiversiteit in fazantenrijke gebieden fors is verminderd.

Door het uitzetverbod liep het aantal vogels gestaag terug en dat is best te verklaren, als we de werkwijze van de adel van weleer in gedachten houden. Wilde je een goed aanbod van jachtwild hebben, moest je er ook veel van hebben maar je moest ook zorgen voor goede biotopen.

Niet alle uitgezette hoenderachtigen sneuvelden voor de geweren, er waren er altijd die wisten te ontkomen en dat hoorde er bij. Goede beschutting, goede voedselgewassen en regulering van vervelende predatoren waren noodzakelijk om goede gebieden te handhaven.

Het in stand houden van een goed biotoop zorgde weer voor voldoende werkgelegenheid, er waren hele bedrijfstakken mee bezig en daarnaast, maar dat heeft men waarschijnlijk nooit zien aankomen, profiteerden er hele hordes andere dieren van die bescherming. Veel meer dieren profiteerden van de gereguleerde, al of niet betaalde biotoopverbetering en niet alleen de vogels of de zoogdieren, ook veel plantensoorten en insekten gingen er massaal op vooruit.

Wat men na 1993 dus niet heeft zien aankomen, dat naast het verminderde aantal verwilderdere fazanten het ook met vele andere diersoorten flink minder is gaan worden. Bovendien nam het enthousiasme, om de predatoren aan te pakken, beschutting aan te brengen en voedselgewassen te telen, kortom het biotoop te onderhouden, al vrij snel af. Wat over bleef waren wel leefgebieden voor verschillende soorten, maar met een voortdurende afname van diversiteit.

Bekeken in het licht van de emotionele beslissingen van rond 1993 is het mogelijk wel te begrijpen dat men tegen het uitzetten van fazanten heeft besloten, echter de gevolgen op lange termijn hebben de beslissers nooit kunnen overzien.

Dat gebeurt in Nederland dus wel meer. Het is zo verschrikkelijk jammer dat “stadse sentimenten”, prevaleren boven verstandige beslissingen. Veelal is het bevoegd gezag na veel getalm te laat met het nemen van adequate maatregelen op het gebied van bijvoorbeeld invasieve exoten.

Nederland kent 34171 gevestigde soorten, waarvan er 828 een exoot zijn en daarvan zijn er weer 343 die zich hier ook voortplanten.

Er zijn hier dus veel zoogdieren, vogels, planten, insekten en waterdieren die eigenlijk helemaal niet in ons land thuis horen en de biodiversiteit eerder schade dan verrijking brengen.

Ze zien er allemaal mooi uit, die casarca’s, nijl-, Canadese-, en Indische ganzen, de zwarte zwanen en de ruddy ducks, de monniks-, en de halsbandparkieten en de huiskraai, maar zijn niet inheems. De brulkikker, de zonnebaars, zwartbekgrondel en de Chinese wolhandkrab, evenals de Amerikaanse rode-, en gevlekte  rivierkreeft en de Japanse oester horen niet in de Nederlandse wateren thuis en de insekten als de aardappelkever en de tijgermug ook niet.

Een aantal soorten buitenlandse eekhoorns en herten weet zich in de Nederlandse natuur heel goed te handhaven, net zo als de exotische wallaby’s en deze doen de diversiteit beslist geen goed. Van veel planten weten we misschien niet beter, maar de Canadese gulden roede, de Amerikaanse vogelkers, de aardpeer, grote waternavel, Canadese waterpest en de waterhyacint zijn net als alle bovengenoemde soorten invasieve exoten.

Voor al deze soorten had al in een vroeg stadium verstandige maatregelen genomen moeten worden. In sommige gevallen zijn er (na veel getalm) wel regels uitgevaardigd, zoals het vrijstellen voor de jacht op de nijlgans, de Canadese gans en de rosse stekelstaart, maar het merendeel van de invasieve exoten flierefluit er lustig op los in de kostbare Nederlandse natuur en krijgt heel weinig tegengas.

Zijn bovenstaande zaken funest voor de natuur en haar diversiteit, het kan altijd nog een graadje erger, zoals te zien is in de Oostvaarders Plassen.

Omdat daar blijkbaar geen gezonde regie wordt gevoerd en heel lang emoties boven realiteit zijn geplaatst is er in de loop der jaren een dusdanig grote populatie dieren ontstaan, waarvan er tijdens de volgende (strenge) winters door voedselgebrek en uitputting, meer nog dan voorheen, het loodje zullen gaan leggen.

De moraal van dit verhaal:

Biodiversiteit is veel te kostbaar om daar ad hoc, gevoelig en lichtzinnig mee om te gaan, dat moet je heel voorzichtig en heel verstandig plannen (nooit emotioneel) met een focus op langere termijn.

Bart Smit

NB. Veertjes is een regelmatige bijdrage op de website van Aviornis Nederland. De column geeft niet noodzakelijk de officiële mening van Aviornis weer.

Canadese ganzen
Fazanthaan
Mandarijneenden