Dr. Dolittle
Deel 53, juli 2013
Stel je nou eens voor dat dieren zouden kunnen praten. Dat dieren en dus ook vogels wat zullen terugzeggen als je ze wat vraagt en dat je er een gesprek mee kunt hebben. Heel diepgaand hoeft dat niet te zijn, maar een leuk antwoord op een vriendelijke vraag zou best eens leuk zijn. Dan weet je wat er zoal onder de dieren leeft, want wat we nu weten van het innerlijke, de intrinsieke waarde en de gedachtewereld van alle dieren is eigenlijk maar heel summier. Beter gezegd bijna nul, want nu is het gewoon een gok, we doen maar een gooi. Meestal doen wij maar wat, wij raden maar wat, maar uiteindelijk denken wij te weten wat goed voor een dier is en noemen dat dan “het welzijn”.
Stel dat wij als mens aan een watervogelpiepkuiken, dat met veel zorg door vogels van watervogelliefhebbers of door de liefhebbers zelf is uitgebroed, iets zouden gaan vragen. We gaan daarvoor op onze hurken zitten en vragen: “Zeg kleine, wat zou je er van vinden als wij jou nou eens gingen leewieken? Lijkt jou dat geen goed idee? Je kunt nu levenslang bij ons blijven, weliswaar kun je dan nooit meer vliegen maar dat is voor jouw veiligheid, jouw en ons plezier en dus voor ons alle twee het allerbeste!” Ik heb zo’n donkerblauw vermoeden dat zo’n klein ding dan met een heel hoog piepstemmetje zal gaan antwoorden:” Nou nee, doe dat maar niet, fijn dat ik zo’n lang leven mag hebben, dat stel ik wel zeer op prijs, maar ik wil zelf wel kunnen beslissen of ik later ga vliegen of niet, die beslissing hoeft de mens niet voor mij te nemen. Bovendien ben ik dan verminkt en dat gaat tenslotte ten koste van mijn intrinsieke waarde, overigens weet ik niet goed wat dat betekent, maar ik heb wel zo mijn waarde!” Daar heeft zo’n jonge vogel natuurlijk wel een punt. Hoewel zo’n klein ding op dat moment nog absoluut geen idee heeft wat vliegen eigenlijk in houdt, laat staan dat ie dat later wel zou willen kunnen. Maar goed, het punt is gemaakt.
Nu gaan wij ons verplaatsen en stellen een iets grotere vraag aan een ander kuiken, een vlees- kippenkuiken, één van de onnoemlijk vele produktiedieren, fabrieksmatig uitgebroed met duizenden tegelijk. We gaan weer op de hurken zitten, op de knieën mag ook en vragen: “Zeg piepkuiken, je zit hier nu wel zo lekker warm tussen al die soortgenoten in deze transportdoos, maar straks brengen ze je naar een héle grote schuur en daar komen dan nog duizenden van die andere piepers bij. Het is daar eveneens aangenaam qua temperatuur en qua eten en drinken en zo, helaas is de kans op een gevaarlijk griep daar wel heel erg groot en over 42 dagen - ja, ik weet het, dat is heel snel al- komen ze je weer ophalen, samen met al die andere duizenden, dan kom je in kisten in een tochtige vrachtwagen en dan gaan ze je ergens anders doodmaken. Als je dan eenmaal dood bent en je lichaam is in stukken verdeeld, wordt jouw vlees verkocht en met de prijs daarvan wordt voortdurend gestunt, wat vind je daar allemaal van?”
Wederom krijg ik een donkerblauw vermoeden dat zo’n nog heel jonge kippetje, eigenlijk nog maar een uk, zal zeggen: “Nou nee, doe dat maar niet, ik had me iets meer van het leven voorgesteld. Duizenden soortgenoten om me heen, dat gaat ten koste van mijn privacy, er is de constante dreiging van een gevaarlijke ziekte en dan die korte levensduur, dat doet de deur dicht, want dat alles gaat ten koste van mijn intrinsieke waarde, ik weet eigenlijk niet wat het is, maar daar ben ik toch wel heel erg aan gehecht!” Je kunt je afvragen of zo een klein ding de toekomst wel juist kan inschatten, maar het plofkuikentje ( het beestje wist nog niet dat ie dat zou gaan worden) was welbespraakt, heeft zijn punt gemaakt en de intrinsieke waarde werd stevig geraakt. In deze materie heeft de politiek afgehaakt, wel regels voor nóg grotere stallen gemaakt en gelukkig wel het overmatig gebruik van veel te veel antibiotica aangekaart.
En nu komt het: …..wat is het eigenlijk raar, dat er zo veel verschil zit in de beoordeling van de intrinsieke waarde van twee verschillende soorten pluimvee. Beleidsmakers en politici vinden het blijkbaar helemaal niet erg, dat de wezenlijke waarde van consumptiegevogelte vele malen minder waard is dan diezelfde wezenlijke waarde voor “sier-,hobby-, fokkers-, of liefhebberspluimvee. Dit laatste gevogelte heeft nu eenmaal bij heel veel mensen een heel lang leven en dat lange leven draagt dan ook nog eens bij aan de levensvreugde van een hele grote schare liefhebbers, hobbyisten en bezoekers van allerlei vogelparken en dierentuinen en vele andere meer. Met andere woorden: dit specifieke pluimvee maakt héél véél mensen blij!
De intrinsieke waarde -ik weet intussen bijna wat dat nou betekent, het lijkt wel of ik het een mooi woord vind, ik gebruik het helaas in deze column veel te vaak, maar heb het echt niet zelf bedacht- is nu eenmaal bij bepaalde diersoorten als de landbouwhuisdieren of bij produktiedieren (=een nog enger woord) al jarenlang niet meer aan de orde, daar is die waarde gewoon verkwanseld, omdat dat blijkbaar gewoon mag.
Ga maar na: een korte levenscyclus, oormerken, snavelbranden/kappen, castreren, onthoornen, staartje er af, jaarrond op stal houden, opsluiten in megastallen (zonder ooit de zon te zien) en ga zo maar door. Er gebeuren soms nog veel ergere dingen, echt waar, de intrinsieke waarde onwaardig!
Maar die hele kleine ingreep, waardoor bepaalde vogelsoorten voortaan te voet hun voedsel moeten gaan halen en mede daardoor wél hun levenlang gespaard blijven, wordt politiek blijkbaar als héél erg ervaren.
Het is achteraf misschien maar goed dat dieren niet kunnen praten, want dan zouden we nog heel wat te horen krijgen, gelijktijdig met de wind van voren!
Bart Smit
NB. Veertjes is een regelmatige bijdrage op de website van Aviornis Nederland. De column geeft niet noodzakelijk de officiële mening van Aviornis weer.