Manengans

Chenonetta jubata (Latham, 1802)

Tekst door Jaap Korten

Verspreidingsgebied
Australië, Oost en West, en vooral in het Zuidoosten, behalve de droge streken. Uitgezwermd naar Nieuw-Zeeland, Tasmanië en Queensland.

Leefgebied
Manenganzen hebben een voorkeur voor een open landschap met verspreid staande bomen, met daaronder gras. En ook voor in cultuur gebrachte landbouwgebieden. Maar houden niet van dichte bebossing. Leven nabij zoete wateren, zoals kreken, ondiepe moerassen, rivierpoelen en zelfs vijvers in stadsparken. Na het broedseizoen vooral te vinden op grotere open meren en waterdammen, maar altijd in de buurt van gras. Het zijn overwegend standvogels, maar bij erge droogte verspreiden ze zich en trekken dan naar de kuststreken en ook de stadsparken. Vooral op zoek naar gras.

Beschrijving
Het mannetje heeft een donker chocolade bruine kop en hals, korte bruinzwarte manen in de nek en donkerbruine ogen. De snavel is donkergrijs tot grijszwart. De borst is grijs, bruinzwart en wit gevlekt. De flanken zijn lichtgrijs. De vleugels zijn grijs en naar buiten toe zwart. De rug en stuit zijn zwartachtig. Er lopen twee zwarte banden over de volledige lengte van de rug. De poten zijn grijsbruin tot zwartgrijs. Tijdens de ruiperiode in de zomer treedt er wat verkleuring op, maar van een eclipskleed is geen sprake. Mannetje en vrouwtje zien er dus het gehele jaar verschillend uit.

Het vrouwtje heeft een melk chocolade bruine kop en hals, nauwelijks manen, een wittige wenkbrauw streep, bruine ogen, een donkere oogstreep en een wittige streep onder de ogen. De snavel is roze bruin. De borst en het grootste deel van de flanken zijn bruin, vaal geel en witgrijs gevlekt. Onderbuik en onderlijf zijn wit. Ook bij het vrouwtje lopen er twee zwarte banden over de volledige lengte van de rug. De poten zijn bruingrijs tot donkergrijs getint.

Ondersoorten/varianten
Geen ondersoorten. Geen mutanten.

Lengte en Gewicht
Lengte: 45 – 55 cm.
Gewicht: mannetje +/- 815 gr., vrouwtje +/- 800 gr.

Levensverwachting
In beschermde omgeving zo’n 15 jaar.

Huisvesting
Manenganzen zijn geschikt voor zowel kleinere vijvers, als voor groter gemeenschappelijk perk met groot grasterrein, waar meerdere paartjes gehuisvest kunnen worden. Manenganzen grazen veel en vertoeven veel meer op het land dan in het water.

Opmerkingen
Manenganzen zijn redelijk sterk en vrij winterhard, wanneer het vijverwater s’winters ijsvrij wordt gehouden. Met ondiepe staanplaatsen en met beschutting op het land. Ze zijn gemakkelijk te houden en komen dus in aardig wat collecties voor.
Manengansjes zijn vaak wat schuw, achterdochtig en moeilijk te benaderen, maar kunnen in beschermd milieu toch redelijk tam worden, hetgeen ook in hun oorspronkelijk gebied in de stadsparken gebeurt.
Manengansjes verplaatsen zich moeiteloos op het land en kunnen zeer snel lopen met kleine trippel pasjes, waarbij zij met de kop voorwaarts knikken. Het stemgeluid is bijzonder en klinkt als een hees, nasaal en zacht klagend katachtig “miauw”.
Zij worden gerekend tot de zgn. roestende eenden en aanverwanten.

Kenmerken
Hoewel de naam Manengans doet vermoeden dat het om een kleine ganzensoort gaat, vinden wetenschappers dat Manenganzen geen ganzen maar eenden zijn.
De Manengans heeft enerzijds zijn naam te danken aan de fijne, verlengde kruin en nekveren bij vooral het mannetje, die aan manen doen denken.
Anderzijds heeft de benaming Manengans, te maken met zijn korte sterke snavel en relatief lange poten en daardoor qua uiterlijk maar ook gedrag op een kleine gans lijkt. De Manengans loopt makkelijk en snel en waggelt niet bij het lopen zoals de meeste eendensoorten, staat rechtop en daarbij eten zij graag veel gras en groente.

Kweek
Monogame paarvorming met stevige en langdurige band.
Broeden doorgaans op tweejarige leeftijd.
Zowel holen- als grondbroeders in nestkast op de grond of met een laddertje.
Legsel: 7 – 12 eieren, roomwit of crème van kleur.
Meestal wordt er elke dag gelegd, soms ook om de dag.
Broedduur: 28 - 30 dagen, alleen het vrouwtje broedt.
Het uitbroeden van de eieren en het opfokken van de kuikens is vrij gemakkelijk, ook voor beginnende liefhebbers. Bij natuurbroed voeden beide ouders de jongen op.

De donskuikens hebben een grijsbruine rug en vleugels met een brede witte zoom. Borst en buik zijn lichtgrijs tot wit. Hun kop heeft een donkerbruin voorhoofd en kruintje. De wangen zijn wit met een dunne donkerbruine oogstreep en donkerbruine kaakstreep. Het snaveltje en de pootjes zijn grijs van kleur.

Geef ze opfokvoer met laag eiwit gehalte en fijn gesnipperd vers jong gras en groenvoer. (zie ook Voedsel)
Opgroeiende jongen lijken eerst op hun moeder maar zijn bleker gekleurd.

Ringmaat: 12 mm

Voedsel
Meest gebruikte voedingsmiddelen in de praktijk
bv. 70% totaalvoeder korrel voor Watervogels, 20% gras/groente, 10% granen:

Groeiend dier: tot 2 maanden: Opfokkorrel of kruimel fase 1
  tussen de 2 tot 4 maanden: Opfokkorrel fase 2
Volwassen dier: Totaalvoeder onderhouds- of basis korrel
Broedtijd: Totaalvoeder foktoomkorrel

Opfokvoer met eiwitgehalte lager dan 18% om hangvleugels te voorkomen!
Voedsel afgeschermd aanbieden. Regelmatig groenvoer ter beschikking stellen en zeker extra in de winterperiode wanneer er te weinig gras is.
Altijd vers zwemwater beschikbaar, dat ook als drinkwater wordt gebruikt.

Status
Ondanks het feit dat Manenganzen in hun oorspronkelijk leefgebied bejaagd worden, vanwege de schade die zij toebrengen aan gewassen, neemt hun aantal in Zuidwest Australië toe en zijn dus niet bedreigd.

Wetgeving
In Nederland geen beperkende wetgeving.

Literatuur
-
Watervogels houden…’t is een hobby!, 2003 – Liliane De Boeck-Pauchet
- Aviornis International Tijdschrift, nr.179 oktober 2004 – Liliane De Boeck-Pauchet
- Handbook of the birds of the World, vol. 1 Ostrich to Ducks, 1992 – del Hoyo et al.
- Die Entenvogel der Welt, 1999 – Hartmut Kolbe
- Natural History of the Waterfowl, 1996 - F.S.Todd

Klik voor een vergroting
Paar Manenganzen, man links
Foto's door J. Harteman
Klik voor een vergroting
Manengans, man
Klik voor een vergroting
Manengans, man